Belangrijke items hier zijn:
– Veilige of onveilige gehechtheid;
– Ruimte voor de soms eigen ontwikkeling van jongens;
– De rol van vaders en van mannen in kindercentra;
– De kwaliteit van de kinderopvang en de opleiding voor deze beroepen.
-
Veilige gehechtheid.
Veilige (of onveilige) gehechtheid ontwikkelt zich bij de baby vanaf de eerste interacties tussen moeder, vader en kind. Het is de basis voor een al dan niet voorspoedige ontwikkeling van het zelfbeeld, de zelfacceptatie en het zelfvertrouwen van kinderen. Van daaruit groeit het vermogen zichzelf te hanteren, sociaal gedrag en verbinding met de wereld. Er zijn aanwijzingen dat jongetjes minder gemakkelijk veilige gehechtheid ontwikkelen, deels ook omdat jongens aanvankelijk iets minder reageren op de aanrakingen, geluiden en mimiek van de ouder en meer op voorwerpen lijken te zijn georiënteerd. De ouder kan zich hierdoor minder competent gaan voelen, raakt eerder geïrriteerd, reageert misschien wat ‘straffer’, het kind reageert daar weer op, etc. etc. Normaal kan dit snel over gaan, maar als er draaglastverhogende of draagkrachtverminderende factoren bij komen kan dit een negatieve cirkelgang in werking zetten. Denk bijv. aan afwezige of afzijdige vader; postnatale depressie bij moeder; een zeer energiek kind; handicaps; te weinig feeling en kennis bij ouders; stressoren in de omgeving.
Onveilige gehechtheid in relatie met de begeleidsters komt in kinderdagverblijven bij jongens véél meer voor dan bij meisjes (8-tavecchio-essayeco3) -
Verschillende ontwikkeling, verschillende opgaven: voor kind en professional.
Jongens ontwikkelen zich – steeds gemiddeld – iets onregelmatiger dan meisjes: op het ene terrein wat sneller, op het andere wat langzamer. Jongens zijn in de regel wat impulsiever, hebben een kortere spanningsboog, hun ’talige’ ontwikkeling kómt wel, maar verloopt wat trager; zij willen meer dóen, zelf meemaken (letterlijk en figuurlijk). Veel ouders, maar ook professionals hebben te weinig kennis van en feeling voor de soms verschillende ontwikkeling van jongens en meisjes. Zij weten hier niet goed op in te spelen. Dat kán bij jongens leiden tot afsluiting of te sterke nadruk op gehoorzaamheid of externe regulering, waardoor zij te weinig aan zelfregulering toekomen, hetgeen juist tegenwoordig in opleiding, werk, relaties en publieke ruimte steeds meer wordt gevraagd.
-
Actieve aanwezigheid van vaders of andere mannen
Veel jongens groeien op zonder veel nabij en positief contact met mannen. Dit leidt er bijv. toe dat zij hun mannelijkheid deels gaan acteren zonder veel informatie en feedback van nabije en inspirerende voorbeelden. Bluf en twijfel aan zichzelf gaan vaak hand-in-hand.
Grote aanhankelijkheid jegens de moeder maar ook afhankelijkheid van de moeder (c.q. andere opvoedsters) kán later omslaan in zich afzetten tegen vrouwen. Vaders zijn na de geboorte als het goed is vanuit het kind bezien ‘de eerste ánder’ hetgeen kinderen de kans geeft zich op twee personen te orienteren. Enig verschil tussen ouders hélpt hen hun eigen keuzes te maken.
Jongens en meisjes kunnen van zowel mannen als vrouwen veel leren. Vrouwelijke en mannelijke professionals kunnen veelal dezelfde competenties verwerven. Toch hebben m.n. jongens ook mannelijke voorbeelden nodig. (“Je kunt van vrouwen erg veel leren, maar niet hoe je als man te ontwikkelen, of het zou moeten zijn naar haar wensen en gelijkenis, en dat kan natuurlijk ook niet de bedoeling zijn”).
Mannen hebben ook vaak iets anders te bieden. Soms is het een accentverschil, soms meer. Denk aan taal, (grote) motoriek, humor, andere voorbeelden, acceptatie van risico’s, omgaan met grenzen (zie ook de basistekst). Ook voor meisjes is het zeer gezond van jongs af aan een intieme gezonde relatie met vaders of andere mannen te hebben; het maakt hen later weerbaarder en maakt ook latere relaties met jongens/mannen gemakkelijker.
Gemengde teams kunnen wonderen verrichten als men de kwaliteit van vrouwen én mannen weet te benutten. -
Kwaliteit van de Kinderopvang.
Het Nederlands Consortium voor Onderzoek naar de Kinderopvang (2009) heeft aangetoond dat de kwaliteit van de kinderdagverblijven de afgelopen jaren is gedaald. Met name op de items ‘ontwikkeling’ en ‘sociale interactie tussen de kinderen’. Zowel de opleiding als bijscholing moet hierin voorzien. De afgelopen jaren is hier wel wat verbetering in gekomen maar er is nog een flinke weg te gaan. LW: Opmerkelijk is dat tot nu toe er in de verschillende opleidingen nauwelijks enige aandacht bestaat voor ontwikkelingsverschillen bij jongens en meisjes. Natuurlijk: ieder kind is anders; toch wordt er aanmerkelijk meer geklaagd over jongens dan meisjes.