Thuisonderwijs t.t.v. COVID19 en daarna….
- TIPS VOOR OUDERS . Deze weer actuele tekst schreef ik samen met Dick van der Wateren in april ’20.
- TIPS VOOR OUDERS EN LEERLINGENt.t.v. Corona door Lydia Sevenster
- NRC: 6 tips om de dagen meer lucht te geven
- Teveel gamen? Let vooral op afwisseling en kijk naast Structuur ook naar de overige 5 S’en: Slaap, Studie, Sport, Sociaal & Spel Gommers in tekst NRC
- En na corona weer naar school? Liefst geen geforceerd inhalen, maar een bonusjaar met ook aandacht voor (bijvoorbeeld kunstzinnige) verwerking van de voorbije tijd, zodat die er niets voor niets was.
Meer algemene tips: 33 tips voor omgaan met jongens op school, thuis of elders1)
Inleiding
In zijn boek ‘Real Boys’ zegt William Pollack dat onze samenleving zich zorgen zou moeten maken over de ‘boys code’. Hij noemt vier elementen van de ‘boys code’:
· Stoer, sterk, stoïcijns: niet huilen, geen zwakheid, niet klagen.
· Geweld is aantrekkelijk (‘Give ‘em hell’- Clint Eastwood, Bruce Lee)
· Status, dominantie, macht – schaamte koste wat het kost vermijden, het masker van ‘coolness’
· ‘Meisjes-dingen’ zoals aanhankelijkheid, warmte, empathie “is allemaal niets voor echte jongens”.
Deze codes komen overigens in veel patriarchale culturen voor (LW). Door uitwisseling, internet en veel wereldwijde informatie en interactie zijn die culturen op de terugweg, ze passen voor velen niet meer in deze wereld. Maar deze ontwikkeling is niet eenduidig en geeft soms veel reactie (ook weer door internet). De ‘selfie-cultuur’, allerlei perfectionisme en ‘opsluiting in je eigen bubbel’ doet zeker t.t.v. Corona ook een duit in het zakje.
Jongens hebben veel energie en mogelijkheden, maar er zijn redenen om ons zorgen te maken over de ontwikkeling van veel (niet alle!) jongens en hun bijdrage aan het behoud en de verdere ontwikkeling van deze planeet. Hun energie vindt geen constructief doel. Hun (potentiële) kwaliteiten komen te weinig aan bod of komen niet uit de verf.
Jongens worden vaak gezien als lastig, ‘ze’ veroorzaken veel problemen, vertonen wangedrag, maken de straten onveilig. De criminaliteitscijfers onder jongens zijn veel hoger dan onder meisjes. Haar mogelijk wangedrag neemt vaak andere vormen aan, maar daar gaat deze tekst niet over.
In het onderwijs presteren jongens gemiddeld slechter dan meisjes. En bovendien zijn veel banen die van oudsher voor traditioneel opgegroeide jongens geschikt zijn, aan het verdwijnen, of verliezen hun aantrekkingskracht. Hun emoties worden slecht begrepen en als volwassenen hen te weinig bijstaan grip op zichzelf te krijgen, zijn zij gemakkelijk doelwit van populisten en reclame . Reclame springt in de gaten die in hun ontwikkeling zijn gevallen en verleidt jongeren tot materiële compensatie en uiterlijke schijn voor het tekort aan een goed zelfgevoel. Er zijn ook jongens die door hun soms beperkte, geforceerde en eenzijdige ontwikkeling gemakkelijk zijn te rekruteren door radicale bewegingen die hen inzetten voor hun eigen belangen. ‘Links’ of ‘rechts’, religieus of seculier, maakt dan niet meer uit.
Zonder te overdrijven is het goed om acht te slaan op verschillen in de ontwikkeling tussen jongens en meisjes: verschillen in aanleg, onregelmatiger groei, ontwikkelingstempo, rijping en de integratie van verschillende functies én op de manier waarop de omgeving op hun ontwikkeling reageert. Het lijkt er op dat ons onderwijs eerder geschikt is voor meisjes dan voor jongens (of passen meisjes zich meer aan?). Zonder ook maar íets af te doen aan de mogelijkheden voor meisjes, is het zinvol om stil te staan bij de eigenheid van jongens en bij de manier waarop we daar in ons onderwijs meer aan tegemoet kunnen komen. Dit is geen pleidooi voor gescheiden onderwijs, integendeel, daarvoor zijn trouwens de overlaps te groot, maar in lesmethoden en überhaupt de hele pedagogiek kan er wel recht aan worden gedaan.
33 Tips voor School, Thuis en elders
Hier alvast 33 aanbevelingen, sommigen brengt u ongetwijfeld al in praktijk. Kijk en vergelijk. Maak opnames van uw eigen interacties met de jongens in de klas, vraag een collega om uw interactie met de klas te filmen, wellicht vind u zelfs een manier om de leerlingen daarbij te betrekken, en bespreek e.e.a. na met collega’s. Trek er eens een middagje voor uit om n.a.v. die video de lezing die ik misschien al bij u op school heb gegeven (of anders deze tekst) nog eens langs te lopen. Lesgeven is soms een eenzame klus. Deel die met anderen. “Wat ging er goed? Wat zou jij anders doen? Heb je nog tips?”
1. Werkelijk regel 1: Contact! Wees nieuwsgierig, blijf je verwonderen. Laat zien dat u hen ziet en dat u echt nieuwsgierig bent naar wat jongens beweegt en wat zij te vertellen hebben zonder te snel te oordelen. Onderzoek allereerst waar de kwaliteiten zitten van de jongens met wie u te maken krijgt, en laat merken dat u die ziet (leg het er niet te dik op, gewoon straight: “Dat deed je, ik zag dat je dat deed, ik hoorde dat je dat…of dat…deed. Dat vind ik prima” (punt. Geen maar… en dan komt de kritiek… ). Eventueel een andere keer, als zich een goede gelegenheid voordoet: “Waar ik het graag met jou over wil hebben….”
2. Zolang jongens hun energie nog niet in balans hebben hebben zij vaker regels nodig.
Ze gaan soms pas aan het werk als duidelijk is:
– wie de baas is
– wat de regels zijn
– en of ze consequent worden toegepast.
Dat geeft hen de veiligheid en de rust om te leren, doordat ze niet steeds in de gaten hoeven te houden of anderen hen te na komen (dat geeft stress en die gaat ten koste van leren, leren is immers veranderen… dan moet de rest wel ‘safe’ zijn…). Langzaamaan kunnen ze steeds meer zelf regelen. Stimuleer dat zonder ze te overvragen. (Een groepje jongens maakt vaak onderlinge afspraken of regels. Zelfs áls ze die overtreden hebben zij er tóch houvast aan. Meisjes gaan eerder praten over uitzonderingen op de regels. Dat geeft hén weer een goed gevoel). Er zijn natuurlijk ook jongens die regels maar storend vinden en het liefst zelf e.e.a. uitzoeken. Let bij hen op dat zij zich niet isoleren en hun sociale vaardigheden ontwikkelen.
3. Verbieden remt of blokkeert, is natuurlijk soms ook nodig, maar geeft geen richting. dat geeft hooguit aan wat niet mag, maar niet wat wél kan. Gedragsverandering komt vooral door belonen en prijzen, zelf tevreden zijn met een resultaat, maar zelden door straf. Grenzen aangeven, oké en dan graag duidelijk. Maar ander gedrag voorschrijven? Jongens gehoorzamen hooguit tijdelijk maar verinnerlijken dit gedrag nauwelijks. Straf werkt vaak eerder contraproductief: hoe kun je er onder uit komen, hoe kun je je eigen wangedrag bagatelliseren? Mogelijk krijgen zij wraakfantasieën die oprechte spijt over wat ze gedaan hebben in de weg zitten. Straf kan zelfs statusverhogend werken. Eruit gestuurd worden (en later ‘zitten’ in de gevangenis) is soms een teken dat je ‘erbij’ hoort. Probeer te ontdekken wanneer zij zich goed gedragen, en geef ze dan een opsteker, soms subtiel, niet te opvallend, soms voluit. Geef nooit een opsteker en kritiek tegelijk, dat werkt verwarrend.
4. Onderzoek eens hoe vaak jongens een masker dragen om zich te beschermen tegen ‘afgekraakt worden’, om te voorkomen dat ze hun gevoelens onder ogen moeten zien of zichzelf moeten tonen (althans in hun eigen zwakke zelfbeeld). Leerkrachten kunnen leren om niet met de maskers te communiceren, maar alleen te praten met de jongens daarachter. Jongens kunnen leren die maskers af en toe af te zetten (als de situatie voor hen veilig genoeg is). Zo kunnen zij een normaal leven leiden en in contact komen met hun gevoelens, en wel zo dat ze daar ook iets mee kunnen dóen, i.p.v. ze weg te stoppen en vervolgens te reageren uit verwarring, boosheid en wrok. Heel veel energie van jongens gaat zitten in hun eigen veiligheid, afweer, niet áf gaan, etc. Dit gaat ten koste van hun leren van wat zij meemaken.
5. Jongens praten vaak gemakkelijker over emoties terwijl ze bewegen (bijv. lopen) of als ze tegelijk iets kunnen doen, dat stabiliseert hen (desnoods samen iets schoonmaken; je hoeft dan elkaar niet aan te kijken, maar bent wel samen met iets bezig). Tijdens activiteiten die ze leuk vinden, kunnen ze zich veel gemakkelijker openen voor hun gevoelens en over hun problemen vertellen. En dan zijn zij ook meer ontvankelijk bij hulp om e.e.a. zoveel mogelijk zelf aan te pakken.
6. We kunnen jongens veel meer woorden geven en helpen vinden om hun gevoelens te beschrijven. Boosheid is soms de enige vorm die jongens van hun ‘peergroup’ mogen tonen. We kunnen hen de kans geven ook hun positieve gevoelens te uiten en leren om angst, frustratie, schaamte, teleurstelling, gekwetst-zijn gewaar te worden, te voelen en ook onder woorden te brengen. Dat geeft hen zelf helderheid en het maakt de communicatie gemakkelijker. Het helpt als zij zich kunnen ontspannen (bijv. via ademhaling, beweging, vgl. het Rots & Waterprogramma). Soms – als een jongen zich grof tegen mij uitdrukte – ging ik niet gelijk op de toon en gebruikte woorden in, maar verwoordde ik zijn uitdrukking anders: “Je bedoelt….”. Soms werkte dat prima. Als jouw adem rustig blijft, zakt die bij een opgewonden jongen ook en komt hij beter op zijn woorden.
7. Jongens kunnen ook leren schrijven over hun gevoelens als ze eenmaal zo ver zijn. Ze zijn daar vaak veel minder goed in dan meisjes, maar dat hoeft niet (vgl. veel mannelijke schrijvers, die overigens vaak wat nders waren dan hun leeftijdsgenoten). Jongens ontwikkelen hun fijne motoriek gemiddeld wat later (tempoverschil). Als men hen in een te vroeg stadium forceert of als de resultaten zich – naar hún gevoel – tegen hen keren krijgen zij gemakkelijk hekel aan schrijven. Strafregels schrijven is ook geen plezierige associatie. Ook als ze op papier schijnbaar ‘grof’ of ongenuanceerd zijn, is het heel wat om dat aan papier toe te vertrouwen. Probeer er open over te communiceren. “Goh, vind je dat?” “Bedoel je misschien…?” En ga er dan op door zonder meteen het (verborgen) beschuldigende vingertje of toontje. Vaak zeggen ze dan: “Nou ja, ik bedoel… Maar zo stond het er wel lekker vet”
8. Volwassenen staan model in het tonen en verwoorden van gevoelens, dat is zelfs een van hun taken t.a.v. volgende generaties, maar alweer: mits het ook eerlijk is en niet gemaakt; niets maakt je minder betrouwbaar dan oneerlijk zijn over jezelf. Daar hebben jongens vaak een bijzonder scherpe radar voor.
9. Ouders en leerkrachten kunnen voorkomen dat jongens zich moeten schamen. Als zij zich schamen trekken ze zich immers terug uit de communicatie. Dus niet: “Hoe heb je dat kunnen doen!!?”, maar: “Vertel eens, wat is er eigenlijk gebeurd?” (geïnteresseerde toon… Achter de hand; “Tja, dat dat niet kan, of mag, dat is duidelijk, maar vertel eens, hoe kwam dat zo, en hoe kan het eventueel anders?” )
10. Stel kritiek uit tot een dáárvoor geschikt moment (bijv. als er geen anderen bij zijn) en maak er gewoon feedback van (“Ik zag dat je…., Wat vind jij ervan als ik zeg…” , of “Ik heb er last van als jij …” of “Zou je nou wel a, b of c…; ik denk dat anderen daar last van hebben..” etc. (Jongens ‘pikken’ veel meer als je hen ook waardeert voor zaken waar ze gewoon goed in zijn, of als u merkbaar ziet hoe ze iets goed proberen te doen, ook al lukt het niet… “Ik zag dat je je een paar keer inhield en geen mep gaf. Prima!”).
11. Jongens die snel worden gestraft krijgen niet het motief iets goed te maken; met een straf is immers de lei weer schoon en kunnen ze gewoon doorgaan met een volgende keer zonder de verantwoordelijkheid te voelen het dan ánders te doen.
12. Probeer uw correctie (die is soms natuurlijk nodig) bij jongens op een kalme, gebiedende, niet boze maar duidelijke toon 4 tot 5 keer te herhalen, bijv.: “Je moet nu gaan zitten”.
13. Voorkom een strijd om de waarheid door discrepanties te benoemen: “Aan de ene kant zeg jij dat je de tafel niet vies hebt gemaakt met de verf, aan de andere kant zie ik dat er duidelijk verf op je handen zit; dus ga nu maar de tafel schoonmaken.” Verdere ontkenning? “Nou ja, hoe het ook zij, help je even mee?”. Voorkom de strijd om ja of nee. Hij hoeft niet ‘plat’, hij weet zelf duvels goed hoe e.e.a. in elkaar zit (en de rest meestal ook). Geef de jongens de kans om te herstellen wat ze gedaan hebben zonder dat ze schaamtevol moeten bekennen. Afgang werkt averechts. Echte autoriteit heeft ook geen bekentenis nodig…. (en u stijgt in hun achting)
14. Geef de jongens ook de tijd om met andere jongens te werken. Bijvoorbeeld; 1/3 van de tijd met jongens, 1/3 gemengd met meisjes en 1/3 met vrienden. Structureer dat in het programma. Laat het niet aan toeval over. Kijk eens hoe het uitpakt als je de tafelgroepen soms wisselt.
15. Overweeg eens om af en toe jongens en meisjes apart les te geven. Dat geeft jongens de kans om actiever deel te nemen in gebieden waarin meisjes meestal beter zijn. Experimenteer en kijk wat het oplevert.
16. Rustige achtergrondmuziek helpt jongens (vaak ook meisjes) om geconcentreerd te blijven werken. Kalme barok-muziek met 60-64 beats per minuut:het ideale ontspanningsritme van je hart (of Philip Glass, Hans Otte, of Dario Costello). Bij Samen studeren/huiswerk maken houden ze elkaar aan het werk.
17. Jongens houden wel van fysiek contact, mits ‘écht’. Geef ze af en toe een hand als ze iets goed gedaan hebben, of een klap op hun rug of schouder, mits gemeend,vooral niet ‘overdone’.
18. De verlichting in de klas zou in sommige gevallen meer kunnen worden gedempt. Dat creëert een atmosfeer waarin jongens gemakkelijker over emoties praten en over relationele problemen. Fél licht maakt alles zichtbaar en maakt extra op je qui-vive.
19. Jongens zijn vaak erg visueel (taal ontwikkelt zich bij hen gemiddeld wat later, met name niet instrumentele maar meer reflectieve taal en ‘inner speech’). Gebruik schema’s met pijlen of verbindingen. Het gebruik van kleur is ook belangrijk. Veel jongens letten beter op als er op het bord of op een prikbord aan de muur veel kleur gebruikt wordt en de informatie beklijft dan beter.
20. Jongens groeien als zij verantwoordelijkheid krijgen. Als ze die verantwoordelijkheid later weer kwijtraken dan kan dat tot grote problemen leiden. Werk zoals praktisch steeds stapsgewijs. Zorg dat de graad van eigen verantwoordelijkheid langzaam aan toeneemt (Vgl. de basistekst op mijn site, o.a. over Vygotsky).
21. Jongens hebben het nodig dat ze iets te zeggen hebben over hun omgeving. Laat het liefst hún regels zijn, niet die van een ander, laat ze er over meepraten of zelf regels ontwerpen (en dan kunnen zij zélf merken wat er eventueel aan schort), eventueel met een zekere begeleiding (coachend: “Wat willen jullie bereiken?”; “Hoe ziet de zaak er nu uit?”; “Wat zijn de omstandigheden?”; “Wat zijn de mogelijkheden?”, “Hebben we daar afspraken of regels voor nodig?” en tenslotte: “Hoe en wat gaan we nu doen?” ).
22. Jongens leren beter als iets voorgedaan wordt, en nog beter als ze het zelf mogen uitproberen. Niet alleen maar luisteren. Men zegt (licht overdreven) wel eens over het effect van:
– luisteren = 5%
– lezen = 10%
– audiovisueel = 20%
– demonstratie = 30%
– discussie = 50%
– leren door te doen = 65%
23. Als volwassenen optimistisch zijn over de toekomst van jongens dan worden jongens dat zelf ook. Te vaak hangt er een doem over jongens. De maatschappij heeft last van hen. Veel jongens worden dan bang voor zichzelf, hun eigen toekomst en willen eigenlijk niet echt opgroeien. Naast alcohol en drugs krijgen dan ook computeren, gamen (dáár heb je vat op jezelf en je omgeving), raven, e.d. een vlucht- en isolatiefunctie.
24. Zorg in de klas voor afwisselend meer korte intensieve activiteiten, in plaats van voortdurend langdurige periodes van concentratie. En kijk zo nodig eens naar meer dynamische werkvormen om de aandacht van jongens vast te houden. Daag ze uit, vooral bij het begin van een taak. Jongens moeten veel meer uitgedaagd worden: desnoods “Dit is nu een opdracht voor ‘échte’ jongens!” (Ook al kun je dat als rechtgeaard feministe nauwelijks over je lippen krijgen… Zoek een vorm, een formulering, nuanceringen kunnen heus later als jongens zich eenmaal thuis en geaccepteerd voelen. First things first.)
25. Moedig jongens vaker aan om hun antwoorden (verbaal en schriftelijk) uit te breiden, door niet meteen te reageren op mogelijk wat grove of onzorgvuldige taal maar gewoon nieuwsgierig verder te vragen. “Goh.. en wat bedoel je daarmee, en waar denk je dan aan…” (eventueel, als het past: “Zou je dat kunnen tekenen? Heb je daar een kleur bij?” Vaak krijg je dan reacties in de zin van “Nou ja, ik bedoel eigenlijk…” (Daar is rust, enige ruimte en sociale veiligheid voor nodig, ook in de relatie leraar leerling). Later nemen ze dat wellicht over.
26. Gebruik vaker een quiz om kennis te toetsen. Een toets is top-down, leerkracht-leerling. Een quiz is leerling-leerling en daardoor meer competitief: in kleine teams werken en een ‘prijs’ kunnen winnen. Jongens willen juist vaak erg graag weten of ze iets beheersen, kennen of kunnen. Geef eerst niet te zware kleine toetsen (die kun je ook gemakkelijker inhalen) en dan langzaam oplopend tot zwaardere integrale toetsen met meer tussenpozen.
27. Geef jongens meer tijd om na te denken voor ze een vraag van een leerkracht moeten beantwoorden. Iets onder woorden brengen kost hen letterlijk meer ‘hersen-tijd’. Dat wordt pas later minder door oefening; het gaat niet vanzelf. Premie op snelheid is premie op niet goed nadenken. Kijk eens kritisch naar de aanpak van ‘vinger opsteken’. In plaats daarvan: laat kinderen, maar ook pubers even kort in tweetallen overleggen over het antwoord; dan leren ze ook gelijk iets aan elkaar te hebben..
28. Jongens hebben vaak weinig zelfkennis omtrent hun eigen leergedrag en hebben dan ook vaker feedback nodig over hun leergedrag. Mits goed gebracht zijn ze vaak zéér geïnteresseerd in uw reactie
29. Jongens overschatten hun eigen kunnen veelal en onderschatten de taak. Daar zit veel lef in, boor dat niet in de grond, maar probeer het met hen samen in overzichtelijke en behapbare stukjes te delen, zodat zij reële trots kunnen ontwikkelen op wat ze telkens hebben bereikt. (Zie ook de basistekst op deze site over Vygotsky aan het eind van die tekst)
30. Voorkom falen bij de eerste poging. Laat ze eerst succes ervaren en ga dan een stap verder. Zoek zaken op waarin ze kunnen slagen, later komen de lastiger dingen. Jongens die te veel in branie en bluf zitten, geven na een mislukking sneller op, zij proberen het geen tweede keer, zijn bevreesd om te falen. Help ze daarbij.
31. Jongens kunnen beter heel vaak iets te doen hebben. Laat ze iets doen tijdens het voorlezen door de leerkracht (bijv. woorden opschrijven die ze niet kennen). Je kunt hen ook iets geven, waar gedurende de dag op kunnen schrijven (invallen, gedachtespinsels, tekeningen, whatever).
32. Laat jongens eens experimenteren met zelf toetsen ontwerpen over de leerstof (dan zoeken ze e.e.a. vaak veel beter uit). Of laat hen elkaars toetsen nakijken (“Als jullie elkaar ‘matsen’ gaat er bij elk een punt af, als jullie bij elkaar een interessante fout kunnen aanwijzen, en kunnen aangeven waarom die zo interessant is krijg je er elk een punt bij!”. Dit werkt vaak bijzonder goed om hun eigen en elkaars werk serieus te nemen,.
33. Jongens werken aanvankelijk vaker voor hun leerkracht (als ze het gevoel hebben dat hij of zij hen waarderen) dan voor henzelf. Investeer in de relatie! Pas later gaan ze zelf voor iets werken dat verder in de toekomst ligt.
Tot zover, Lauk Woltring, update 19/10/2020 (alle commentaren en aanvullingen zijn zeer welkom!)
1) Veel tips werken soms ook bij meisjes, maar daar gaat deze lijst niet specifiek over. Voor meer achtergronden; kijk verder op deze site. Deze lijst bouwt voort op tips die ik tot 2017 aantrof op www.boysforward.com. Op deze Engelstalige site van Ian Lillico uit Australië staan veel praktische aanwijzingen voor opvoeders en onderwijzers. Ik heb er een stel vertaald, bewerkt en aangevuld, deels als aanpassing aan de NL situatie, deels omdat de tekst in mijn ogen soms wat negatief geformuleerd was (‘Doe niet dit of dat‘), en veel ‘moeten’ bevat. Ik heb de tekst geïntegreerd met mijn opvattingen, maar dat doet niets af aan mijn grote waardering voor het werk van Lillico met wie heb samengewerkt en met wie ik veel ervaringen uitwisselde.