Search

Lauk Woltring

Print Friendly, PDF & Email

Opgroeiende jongens in het Onderwijs

Zie ook: De ontwikkeling van jongens in het onderwijs. Context en praktijk van primair tot en met hoger onderwijs. (Lannoo/Campus 2019, 3e druk december 2022) onder redactie van Lauk Woltring en Dick van der Wateren met bijdragen van Gerda Geerdink, Dolf Hautvast, Klaas-Wybo van der Hoek, Meinte Hornstra Moedt, Ineke Oenema, Henno Oldenbeuving, Louis Tavecchio, Johan Vermeer en een voorwoord van Jelle Jolles.

Onderwijs gaat over het hele kind: over onderwijsprestaties, socialisatie en subjectwording. Dit geldt voor jongens én meisjes. Leerlingen ontdekken zowel hun eigen vermogens en interesses als die van anderen. Zij leren daar ook naar te presteren. Jongens kunnen blijer naar school gaan, meisjes kunnen meer weerbaar worden en onbekende horizonten verkennen. Het cognitieve, motorische, sociale en emotionele aspect moeten integraal aan bod komen.

 

Teruggang

De afgelopen jaren is over praktisch de gehele breedte bij jongens een teruggang in schoolprestaties te constateren. Dit is na de corona pandemie verergerd; hun motivatie neemt af. M.n. hun gedrag en prestaties in HAVO 3 en 4 vallen op, maar ook in het VMBO en elders is dit zichtbaar. In de hoogste klassen van het VWO komen we steeds meer klassen met erg weinig jongens tegen. Jongens doen gemiddeld bijna een jaar (!) langer over het Hoger Onderwijs, wisselen vaker van studie, vallen eerder uit, scoren lager, en het aantal postdocs daalt (soms sterk). Hoewel corona er ook bij meisjes stevig heeft ‘ingehakt’ (meer depressies) gaat het de laatste decennia steeds beter met meisjes -prima! en dat was hard nodig, het is ook geen wedstrijd – maar de (relatieve) achteruitgang van jongens is niet alleen daardoor verklaarbaar. In bijna alle westerse economieën, maar ook elders, zoals in India, Japan en China, is achterblijven en soms een reële achteruitgang zichtbaar bij jongens in het onderwijs. Recente berichten uit de VS bevestigen deze trend en laten ook zien hoe vatbaar achterblijvende jongens zijn voor de roep van populistische partijen. Ik ken nog geen NL onderzoek dat dit bevestigt in de NL situatie, maar ik vrees dat dit hier ook geldt.
Zij raken onvoldoende voorbereid en georiënteerd op een toekomst waarin ook zij hun bijdrage, weg, plek en partner kunnen zoeken. Dit heeft vele oorzaken, zie hiervoor deze site, pagina algemeen, overzicht items.  Zie ook: discussie over al dan niet gescheiden onderwijs aan jongens en meisjes Gescheidenonderwijs

 

Oplossingen

Oplossingen liggen o.a. in meer contact met jongens, hun motieven en hun dilemma’s. Het is van groot belang te kijken naar de verschillende socialisatie, maar ook oog te ontwikkelen voor de verschillende ontwikkeling van het brein van jongens en meisjes, daaruit volgen de sóms verschillende leerstijlen van jongens en meisjes (kort door de bocht: minder talig, meer ’trial and error, dóen en dááruit conclusies trekken). Verder is het goed te weten dat leerstijlen van adolescenten door de jaren heen kunnen veranderen, zie Howard Gardner (meervoudige intelligentie), en in Nederland het werk van bijv. Jelle Jolles (zie lit.lijst op deze site).
Ook jongens hebben recht op aandacht voor hun vaak eigen ontwikkelingsweg. Natuurlijk doen sommigen het goed – alweer: geen problemen maken waar ze niet zijn – maar nu blijven veel jongens (ver) onder hun kwaliteiten. Hun talenten kunnen veel meer tot ontwikkeling worden gebracht. De huidige situatie gaat ten koste van henzelf, van leerkrachten, maar ook ten koste van de gehele samenleving. Als wij hen niet weten te boeien en helpen zich te ontwikkelen kan Nederland zijn nagestreefde hoge plaats onder de kennis-economieën wel vergeten. Het zijn vooral de jongens die op de scholen opvallen door gedrag dat door anderen als lastig wordt ervaren. Hun verlies van motivatie hangt o.a. daarmee samen.

 

Negatieve cirkel
Er ontstaat gemakkelijk een negatieve cirkel. Het begint vaak al vroeg: ‘Leerlingen met rugzakjes’ zijn vaker jongens en er gaan meer jongens naar het speciaal onderwijs. Tijdens leerling-besprekingen wordt in het geval van een jongen vaker gesproken over zijn gedrag dan over zijn kwaliteiten.
Jongens worden vaker dan meisjes uitgesloten van lessen of op een andere wijze bestraft. Eenmaal op het VMBO en VO vallen zij meer uit, stromen af naar ‘lagere’ profielen, halen zoals gezegd gemiddeld lagere scores in VO, HBO en Universiteit, wisselen vaker en doen langer over hun opleiding.

Het thema wordt in de Nederlandse pers en media regelmatig besproken, er zijn Kamervragen over gesteld, conferenties aan gewijd (vgl. APS in november 2009 en Onderwijs maak je samen in maart 2010). Het ministerie heeft o.a. het APS en mij geconsulteerd. Het ITS (Radboud Universiteit Nijmegen) heeft in 2010 in opdracht van het ministerie na een eerdere rapportage over dit thema een nieuw onderzoeksrapport geschreven ‘De onderwijs achterstand van jongens’, waarin de directe onderwijscijfers (achterstanden in VMBO en VO) goed in beeld komen. Langzamerhand komen er steeds meer cijfers boven water, al zijn die slechts het topje van een ijsberg. Testen op taal en rekenen zeggen te weinig; ondanks iets hogere scores krijgen jongens gemiddeld een lager schooladvies. Jongens vallen m.n. uit door gedragsproblemen (of hun gedrag wordt als problematisch ervaren). Zeer goed denkbaar is dat de ontwikkeling van jongens en de integratie van hun vaardigheden gemiddeld wat trager gaat en dat jongens te vaak worden geforceerd. De in cijfers te vangen achteruitgang van jongens in het onderwijs staat niet op zichzelf. Het gaat ook om de ontwikkeling van die vaardigheden waar het onderwijs tegenwoordig beroep op doet zoals bijvoorbeeld planning en zelfmanagement. Daarvoor moeten we ook kijken naar wat er aan schooluitval en onderprestatie van jongens vooráfgaat.

Executieve functies

Uit neuropsychologisch ontwikkelingsonderzoek komt steeds meer naar voren dat de executieve functies (empathie, planning, perspectiefname, self-management, proportionering van reacties, sociale vaardigheden) zich bij jongens gemiddeld wat langzamer ontwikkelen en wat later rijpen. (vgl. o.a. Jolles 2017)
Er is sprake van een langere ontwikkelingslijn in het leven van veel jongens (binnen maar ook buiten het onderwijs) die het ontstaan van problemen aannemelijk maakt als men daar niet goed op inspeelt. Jongens leren in de regel wat meer dan meisjes via trial & error; zij hebben daarvoor zowel aangereikte kennis en nabije ook mannelijke voorbeelden nodig als experimenteerruimte. Door iets mee te maken, maken zij alsnog de nodige verbindingen in hun brein. Hun interactie met ouders/opvoeders/onderwijzers is soms wat lastiger (voor beide kanten) en kán leiden tot onveilige gehechtheid waardoor jongens vér voordat zij daar aan toe zijn voor hun eigen ‘veiligheid’ gaan zorgen hetgeen leidt tot controlebehoefte en een beperkt gedragsrepertoire.
Die wat langzamer en meer onregelmatige rijping kan (mét andere oorzaken) in de vroege jeugd bijvoorbeeld leiden van aanvankelijk onveilige gehechtheid aan de ouders/verzorgers en te weinig identificatie met nabije mannelijke voorbeelden, naar een aanvankelijk nog latente ‘schoolhekel’ in het Primaire Onderwijs. Zeker als men daar niet goed aansluit op hun behoeften en mogelijkheden en hen zo nodig adequaat begrenst in hun gedrag met alternatieve gedragsmogelijkheden.

Latente schoolhekel wordt manifest
Later wordt deze latente schoolhekel meer manifest (en dus meetbaar) in het VMBO en VO. Problematisch gedrag in en om de school ontstaat dus niet plotseling. Onveilige gehechtheid aan hun verzorgers komt waarschijnlijk meer voor bij jongens dan bij meisjes, is m.n. waargenomen in de relaties met verzorgend personeel in de kinderdagverblijven en leidt later bij jongens waarneembaar wel tot meer externaliserend probleemgedrag dan bij onveilig gehechte meisjes, die eerder internaliserend probleemgedrag vertonen. Veel jongens vinden school al vrij vroeg geen plek waar zij zich thuis en uitgedaagd voelen. In het primaire onderwijs laten zij zich nog gezeggen – kleinere scholen met een of twee leerkrachten per groep – en passen zij zich nog aan. En al wordt hun gedrag in de hoogste klassen al vaak problematisch, de CITO-resultaten zijn – nog – ongeveer gelijk met die van meisjes (in deze cijfers is overigens het effect van afstroom naar speciaal onderwijs- vnl. jongens – of niet-deelname aan Cito-toetsen, waarschijnlijk ook vooral jongens – niet meegenomen!).

Veel jongens hebben zich, voordat hun achterstand manifest wordt in VMBO en VO, kennelijk nog niet de school- en ‘ik’-vaardigheden (‘zelfmanagement’) eigen weten te maken die tegenwoordig nodig zijn (vgl. Jolles over executieve functies in het brein). Opmerkelijk is dat juist het aantal aanvragen uit kinderopvang en onderwijs voor lezingen en trainingen rond dit thema de laatste jaren sterk is toegenomen. Niet vreemd: de kinderopvang (95% vrouwen) is in omvang fors toegenomen en mannen verdwijnen uit het primaire onderwijs.

Link met andere gebieden
Er is ook een duidelijke link met andere gebieden: riskant gedrag bijv. in het verkeer op fiets en bromfiets, rond drank en drugs, ‘kleine’ criminaliteit, destructief gedrag, relationele problemen, suïcide, langdurig uitstel van beroepskeuze en jeugdwerkeloosheid. Deels niet nieuw, maar de context hiervan verschuift met de veranderingen in de arbeidsmarkt, met de rol van media, internet en reclame, de opkomst van jonge hoger opgeleide vrouwen. De traditionele mannelijke rollen en arbeidsverdeling bood (soms hardhandig) houvast, maar jongens zijn niet goed voorbereid op het afnemen van externe regulering, traditionele hiërarchieën en verandering in de rolverdeling tussen mannen en vrouwen. Het gaat om beter zelf management, meer verantwoordelijkheid voor zichzelf, hun gedrag, waarderen van zichzelf en anderen, maar dat gaat niet onder dwang.

Deze wijdere samenhang (met de levensloop, ontwikkeling van ‘schoolse vaardigheden’, andere thema’s en maatschappelijke verschuivingen) ontbreekt praktisch in veel rapporten. Tot mijn spijt komen deze ook in het ITS-rapport van 2010 maar zeer bescheiden en dan nog selectief aan bod. Eerder maakten Jelle Jolles en nu ook meer recent onderzoek (ROA Maastricht) hier gelukkig wel melding van. Er is  natuurlijk niet één enkele oorzaak aan te wijzen voor de achterstand van jongens (zie o.a. de tekst ‘Overzicht van items’), maar enige samenhang met de feminisering van opvoeding en onderwijs wordt door velen op voorhand verschrikt terzijde geschoven. Men zegt dat de problemen niet met feminisering van het PO te maken kunnen hebben (lees eigenlijk: ‘mógen hebben’) want aan het einde van het PO zijn de verschillen nog erg klein. Dat problemen een lange voorgeschiedenis kunnen hebben (soms ietwat verborgen voor wetenschappers en beleidsmensen) wordt feitelijk onder tafel geschoven. Longitudinaal onderzoek en integratie van cijfermatig sociologisch onderzoek met inzichten uit andere wetenschappen zoals ontwikkelingspsychologie, socialisatiewetenschappen, neuropsychologie en pedagogie is kennelijk nog een brug te ver. Er is meer dan de matrix van getallen. Meten is weten, maar wàt meet je, hoe meet je, welke kennis en inzichten worden er benut, en welke niet?

Onderzoek, erkenning maar achterblijvende praktijk

In Nederland is overigens tegenwoordig op dit punt een grote achterstand in het denken en in de ontwikkeling van nieuwe praktijken. In 1988 was het nota bene een belangrijk item op de conferentie Jongens tussen branie en verlegenheid’ met 800 deelnemers ! (Amsterdam, november 1988), toen was de tendens in samenhang met andere ontwikkelingen immers al zichtbaar en Nederlandse teksten hierover gingen wereldwijd rond, maar de afgelopen decennia is het onderwerp telkens weer ‘met beroep op de cijfers’ (dus: wélke cijfers!) gerelativeerd of badinerend behandeld of moest plaats maken voor genderissues  van vrouwen en LHBTIQ mensen.

Maar niet getreurd, het begin is er, nu de praktijk. Eind mei 2011 heeft de vaste kamercommissie voor onderwijs zich over het thema ‘jongens in het onderwijs’ gebogen en het ministerie heeft o.a. n.a.v. dat overleg een aantal onderzoeken uitgezet (APS/Utrecht en Kohnstamm Instituut van de Universiteit van Amsterdam). Een daarvan is gericht op het zoeken naar scholen waar jongens minder blijven zitten of afstromen, en de vraag of voor deze jongens gunstige resultaten zijn terug te voeren op gerichte pedagogische of didactische aanpakken in het onderwijs in die scholen. Gaarne bericht als lezers van deze tekst dat soort scholen kennen! Zie ook het bovengenoemde boek De ontwikkeling van jongens in het onderwijs (Hoofdstuk 9, ‘Hoe kan het ook’ pag. 159-184 met 12 duidelijke voorbeelden).

Bronnen en inspiratie

Meer over deze thematiek op de verschillende subpagina’s van deze pagina (discussies, tips, voorbeelden zoals het Rots & Water programma, een introductie bij het begin 2011 vertaalde boek van Gurian c.s. Boys & Girls. Strategieën voor onderwijs aan jongens en meisjes in het basisonderwijs) en in de geselecteerde literatuurbronnen. In oktober/november 2011 verscheen Gurian c.s. deel II Boys & Girls. Strategieën voor onderwijs aan jongens en meisjes in het voortgezet onderwijs (beiden Uitgeverij Onderwijs maak je samen, Helmond. Welliswaar uit 2011, maar nog zeker niet verouderd en achterhaald.

Zie verder ook (als product uit o.a. de uitgezette onderzoeken) de handreiking J/M van SLO (prima praktische tips, maar helaas zonder verdere duiding van achtergronden, die nodig is om in contact te komen met jongens en hun ontwikkeling, hun dilemma’s en hun alledaagse wijzen om zich staande te houden temidden van de druk van volwassenen, media en hun leeftijdgenoten. Op deze site heb ik getracht de achtergronden hiervan te belichten en geef ik ook een reeks zeer concrete tips. Zie hier verder ook lezing op de eerste grote conferentie over dit onderwerp (in 2010 in samenwerking met het APS) waar veel aandacht voor was.