Betsy van de Grift (2020) De kleutervriendelijke school Helmond Uitgeverij OMJS (Recensie 21-11-’20)
Met de samenvoeging in 1985 van de kleuterschool en de lagere school tot één en ongedeeld basisonder-wijs is de specifieke aandacht voor de kleuter en wat de kleuter nodig heeft wat op de achtergrond geraakt, zowel in de praktijk als in de opleidingen en de wetenschap. Met dit boek doet van de Grift de titel recht. Dat dat hard nodig is blijkt uit haar boek.
Reeds langer bestaande inzichten uit de pedagogie (bijv. van Piaget, Montessori, Fröbel, Vygotsky) inte-greert zij soepel met meer recente kennis uit de neuropsychologie: niet alleen illustratie van wat eerst vooral visie en uit praktijk & observaties geboren theorie was, maar nu ook uitgebreid met nieuwe kennis en aandachtspunten.
In deel 1 ‘Kleuter zijn’ wordt duidelijk wat de ontwikkelingsleeftijd van de kleuter uniek maakt: enorm nieuwsgierig bootsen zij, op hun eigen manier zeer competent, de wereld na en eigenen zij zich die toe in allerlei spel, waarbij zij zelf de regels maken en veranderen. Je ziet als het ware het nog onvolgroeide brein, de cognitieve capaciteiten en het individu groeien. De kleuter vindt woorden, leert communiceren, krijgt o.a. via beweging en taal grip op de werkelijkheid en op haar eigen beelden en leert zichzelf te reguleren: een hele opgave.
Van de Grift beschrijft vervolgens wat de kleuter daarbij nodig heeft: een rijke leeromgeving zonder teveel prikkels en vooral niet teveel forcerend ingrijpen. Kleuters hebben hun eigen tempo met grote onderlinge tempoverschillen. Druk uitoefenen levert stress op hetgeen die ontwikkeling juist fnuikt.
Al benadrukt schrijfster de noodzaak van een veilige leeromgeving, ik miste wel aandacht voor ‘al dan niet veilige gehechtheid’ van het kind aan de onderwijsgevenden, en wat dat meer precies inhoudt en eist op interactieniveau.
Het boek besteedt ook aandacht aan sekseverschillen in de ontwikkeling, o.a. beweeglijkheid, taal en zelfmanagement en aan de eigen ontwikkeling van jongetjes die wat meer tijd vraagt. Van mij mocht dat wat meer naar voren komen, maar dat is niet het primaire doel van het boek en wat hier beschreven staat kan door lezing van andere bronnen goed worden aangevuld en uitgebreid.
In de volgende 4 delen beschrijft ze het kleuteronderwijs, het overheidsbeleid, de manieren waarop kwaliteit kan worden gemeten en de vraag of onderwijs überhaupt het verschil maakt: zou de kleuter op eigen kracht ook wel zo ver komen en kunnen we volstaan met toezicht en een veilige rijke (maar niet overmatig prikkelende) leeromgeving? Of is meer sturend onderwijs nodig? Ga je uit van ontwikkelings-lijnen (die met tempoverschillen toch qua volgorde wel ongeveer vastliggen) of ga je uit van leerlijnen waarbij het aanbod, structuur van de lesstof en het beleid centraal staan[1]. Associaties dringen zich op met ‘bottom-up of top-down’ en met ‘het kind centraal’ dan wel ‘de leraar centraal’ (en daarachter de overheden en uitgeverijen met hun methodes en belangen).
Differentiatie in het onderwijs met afstemming op wat dít kind nú nodig heeft staat soms op gespannen voet met de gemiddelden uit het meten en weten van de ‘cogneuten’ met hun nadruk op de reductie van onderwijs tot meetbare en grijpbare kwalificaties. Hierbij dreigen de socialisatie en ‘subjectwording’ van het kind (vgl. Biesta 2015) plaats te maken voor de eisen van de onderwijsorganisatie en de arbeidsmarkt. De vraag is steeds: wát meet je – bij wie, wanneer en hoe – en wat wéét je dan eigenlijk? In de Nederlandse onderwijskunde ligt een zekere nadruk op zo vroeg mogelijk beginnen met taal en rekenen om toch maar vooral niet achterop te raken. Hierbij, zo maakt van de Grift duidelijk, realiseert men zich niet dat gebrek-kige kennis van ontwikkelingsleeftijden en -vensters leidt tot forceren en stress en je dus het tegenover-gestelde doel bereikt. In ‘De ontwikkeling van jongens in het onderwijs’ (zie noot 1) wordt overigens duide-lijk dat dit jongens nog sterker raakt dan meisjes.
Bij het schrijven stuit van de Grift op een groot tekort aan beschrijvend en duidend wetenschappelijk onderzoek naar de Nederlandse situatie, die met basisonderwijs voor 4 (á 5) tot 12 jarigen afwijkt van veruit de meeste andere landen. Zij put uit inzichten uit vnl. Amerikaanse longitudinale studies maar realiseert zich goed dat de situaties verschillend zijn.
Zij slaat met dit boek een grote slag: het gaat over de kleuter, het onderwijs, kwaliteitscriteria en meting, de wetenschap – hóe onderzoek je e.e.a. eigenlijk en hoe met de resultaten om te gaan? – en het beleid, met aan het eind een aantal discussiepunten.
Van de Grift dwingt geen eigen visie op maar laat veel visies en meningen aan het woord. De discussies draaien vooral om de vraag of onderwijs (de leerkracht) moet leiden (aldus ruwweg ‘de onderwijskundi-gen’) of meer aanbieden, observeren en volgen (‘de pedagogen’). In het begin van het boek staat de spelend lerende kleuter centraal, aan het eind lijkt van de Grift toch meer te neigen naar een grote rol van leidend onderwijs ook voor kleuters, al is zij dáár niet zo helder over. Zij lijkt hierbij te denken aan cogni-tieve vaardigheden als rekenen en taal (die beter zijn te meten en daarom meer aandacht krijgen), maar ontwikkeling beslaat veel meer dan dat, zoals zij ongetwijfeld zal beamen. Doet zij haar eigen eerste hoofdstukken wel voldoende recht?
Zij neemt de lezer mee in haar zoektocht en eindigt met haar eigen conclusie dat de twijfel over de effectiviteit van speels leren toeneemt en – als communicerende vaten – de angst voor verschoolsing ook. De ‘gouden standaard’ heeft zij zoals ze zelf zegt nog niet gevonden. Dat zou ook wel érg hoog gegrepen zijn, maar zij levert een voortreffelijke bijdrage met nieuwe antwoorden en ook nieuwe vragen. Dat is wat wetenschap uiteindelijk kenmerkt: blijvende nieuwsgierigheid.
In ieder geval wordt duidelijk dat het verzorgen van onderwijs voor kleuters hoge en deels andere eisen stelt dan aan groep 3 en hoger waarbij het brein van de kinderen al verder is ontwikkeld en zij meer geleide instructie kunnen oppakken. In allerlei studies wereldwijd wordt duidelijk dat de investering in jonge kinderen (met name ook uit groepen met een zwakkere sociaal economische status) nog meer ‘rendeert’ dan aan oudere kinderen, mits het inderdaad hoge kwaliteit onderwijs betreft. Met het huidige tekort aan leerkrachten in het po en de inzet van (vaak lager geschoolde) onderwijsassistenten en vrijwilligers ziet de situatie er helaas op dit moment niet goed uit. Die situatie is er al langer maar is met Covid19 alleen maar verergerd. Natuurlijk zitten er onder assistenten en vrijwilligers natuurtalenten, maar er komt uiteindelijk meer bij kijken.
Al met al vind ik dit een sterk boek, helder en soepel geschreven met inzicht in de situatie en in wat er nodig is met goede voorbeelden. In mijn ogen een ‘must’ voor leerkrachten in het kleuteronderwijs, leidinggevenden, besturen, inspectie, ambtenaren, beleidsmakers en politici met onderwijs in hun portefeuille. Ook wie in de hogere klassen van het basisonderwijs werkt doet er goed aan dit boek te lezen omdat zij met van de Grift kunnen zien wat er aan hun inspanningen voorafgaat en hoe zij dáár op kunnen afstemmen.
Het heeft de kwaliteit van een leerboek voor opleidingen en nascholing. Het zou daarin overigens nog beter zijn te hanteren met een trefwoordenlijst, een aparte lijst met belangrijke termen en hun uitleg en een lijst van gehanteerde afkortingen. Verder is het meer ‘studeerbaar’ als hoofdstuk 9 (‘Kwaliteitsoor-delen’) wordt ingekort of gesplitst in 2 hoofdstukken, en wellicht ook met samenvattingen en vragen aan het eind van ieder hoofdstuk of deel. Iets voor een volgende druk?
Lauk Woltring, Utrecht november 2020 (kleine taalkundige wijzigingen 1-4-’21)
- Biesta, Gert (2015), Het prachtige risico van het onderwijs (Phronese) (zie ook meer van deze pedagoog)
- Woltring, Lauk & Wateren, Dick van der (red.) 2019 De ontwikkeling van jongens in het onderwijs. Context en praktijk van primair tot en met hoger onderwijs, (met 8 andere schrijvers en voorwoord van Jelle Jolles. Lannoo / Campus (juni 2019), 1e druk juni 2019, 2e licht gewijzigde druk december 2019.
[1] Deze vraag is niet alleen in het kleuteronderwijs van belang maar ook in het verdere onderwijs, zie Woltring, Lauk & Dick van der Wateren (red.) 2019, De ontwikkeling van jongens in het onderwijs