Search

Lauk Woltring

Print Friendly, PDF & Email

 

Belangrijke items rond het thema ‘ontwikkeling van jongens’

Lauk Woltring/Werken met jongens, Onderzoek, Innovatie, Advies en Coaching www.laukwoltring.nl

Update 19/2/2021 (Oorspronkelijk  quick scan t.b.v. NOS-Radio 1 Journaal 30-11-’09 bij CBS-Jeugdmonitor 2009. Later vaak aangevuld. Geen copyright, wel graag bron (website) vermelden.

 1    Inleiding

De CBS-jeugdmonitor toonde voor het eerst in 2009 uitvoerig hoe het met opgroeiende meisjes op veel terreinen beter gaat dan met opgroeiende jon­gens. Het gaat gemiddeld met jongens minder goed. Denk aan onderwijsuitval, lagere scores in VO, HBO en Universiteit, ´rugzakjes´, speciaal onderwijs, jeugdwerkeloosheid, drank, drugs, verkeer, ‘kleine’ criminaliteit, destructief gedrag, relationele problemen en suïcide. Je kunt ook zeggen: de bijzondere vermogens, de talenten en de kracht van jongens komen onvoldoende aan bod, worden als lastig, niet te managen, ervaren en ontwikkelen zich soms de verkeerde kant uit.

1.1.   Regel 1: Geen problemen maken waar ze niet zijn.

Sommige jongens komen prima uit de verf. Velen blijven echter ónder hun mogelijkheden, ontwikkelen zich eenzijdig en een wat kleinere groep komt echt in de problemen. En sommigen daarvan richten ook grote problemen áán.

1.2.   Ieder kind is anders.

Goed dat we niet meer ongedifferentieerd praten over jongeren in het algemeen. Bij veel items is er een sekse- en genderspecifieke dimensie aanwijsbaar naast andere dimensies als stad/platteland, autochtoon/allochtoon, sociaal economische status, opleiding ouders, etc. (Sekse staat voor biologisch gegeven verschillen en gender voor de wijze waarop dit gegeven verder vorm krijgt. Ieder vult zijn eigen sekse zelf in, beïnvloed door opvoeding, onderwijs en verdere socialisatie zoals via de media e.d. .)
We hebben het verder steeds over gemiddelden met grote overlaps. De verschillen tussen jongens onderling en meis-jes onderling zijn soms groter. Reduceer kinderen dus niet tot hun sekse, maar het gemiddelde beeld is inderdaad voor jongens op veel terreinen anders, helaas vaak minder positief. Het gaat er om dat opvoeders, docenten, andere bege-leiders en beleidsmakers feeling ontwikkelen voor sekse- en genderverschillen in aanleg, rijping, omgevingsinvloeden en de manieren waarop jongens en meisjes bijvoorbeeld leren of hoe zij stress hanteren, en daar ook op inspelen.

1.3. Kwaliteiten bij jongens: ‘Loose it, Use it or lose it’.

Waar juist jongens vaak góed in zijn (grote motoriek, uitproberen, experimenteerdrang, onderzoeken, beweging, fanta-sie, creativiteit, abstract denken) wordt nogal eens als lastig ervaren door volwassenen die er niet goed op weten te reageren en zo ook niet mét jongens hun mogelijkheden helpen ontwikkelen. Daar reageren jongens dan weer op met afkeer en afweer en zo ontstaat een proces van symmetrische escalatie. Hun kwaliteiten komen in opvoeding en on-derwijs minder in beeld, komen buiten sport, uitgaansleven, media en internet (waar ze weer extreem worden uitver-groot) minder aan bod en komen ook op de arbeidsmarkt minder uit de verf.  ‘Loose it‘: maak deze kwaliteiten vrij, maak er als maatschappij gebruik van. Zo niet, dan kunnen hun kwaliteiten perverteren en zich uiteindelijk tégen de maatschappij keren. ‘Use it or lose it’: verlies van brood­nodig talent, maar hun energie kan ook de vorm van agressie aannemen tegen meisjes/vrouwen, LHBTI, minderheden of überhaupt tegen de overheid. Dit kan tot grote kosten leiden: langere school­duur, overlast, (kleine) criminaliteit, terrorisme, politie, justitie, jeugdhulpverlening, gevangenis-wezen (letterlijk en figuurlijk…), werkeloosheid, dure bijscholing, etc. Deze jongens lopen extra gevaar ‘giftige manne-lijkheid’ te ontwikkelen en zijn doelwit van politieke leiders die hun verdriet, wrok en woede aanspreken en trachten te kanaliseren.

2   Oorzaken jongens problematiek

2.1.   De situatie en de perspectieven voor jongens en meisjes zijn in de afgelopen decennia zeer ingrijpend veranderd.

Het gaat om een keten van oorzaken. Die liggen deels in de interactie tussen veranderingen in de omgeving en dat wat qua aanleg gegeven is. En in díe interactie zit een seksespecifieke dimensie.

2.2   Ontwikkeling van latent naar manifest gedrag

Problemen die samenhangen met sekse (biologisch, aanleg) en gender (hoe identiteiten in de maatschappij vorm krijgen met rollen, beelden, codes en posities) ontstaan niet op een bepaalde leeftijd, maar ontwikkelen zich al spoedig na de geboorte: eerst latent, dan manifest. Het vliegwiel begint bij veel jongens al vroeg de verkeerde kant uit te draaien (bijv. in primaire hechtingsrelaties en in kinderopvang & basisonderwijs) en krijgt soms nog eens een tikje de verkeerde kant uit i.p.v. de goede kant op. De meeste problemen bij en met jongens hebben een flinke voorgeschiedenis maar worden pas rond 10-12 jaar manifest. De hormonen gaan dan stromen; alcohol, drugs & internet komen meer binnen bereik; de afstand tot thuis groeit, de peergroup (met vaak dezelfde problemen en soms zeer beperkende mannelijkheidscodes) wordt belangrijker en de eisen van school en maatschappij worden tegelijk groter. Veel jongens zijn daar van kinds af aan niet goed op voorbereid en ook niet voldoende tegen opgewassen. Niet qua innerlijke ontwikkeling en niet qua benodigde vaardigheden. Met een onvoldoende sterke innerlijke basis gaan ze de concurrentie met elkaar aan, houden elkaar gevangen in beperkende opvattingen over wat mannen zijn of kunnen zijn, zetten zich af tegen vrouwen, homo’s enz. en dan gaat het wel eens mis, van isolement tot schade aan zichzelf en anderen. Alleen maar eisen stellen en ‘stevig aanpakken’ werkt niet.

3    Veranderingen vroeger – nu:

3.1     De Arbeid(-smarkt) is de afgelopen decennia ingrijpend veranderd

3.1.1     Er is minder zware fysieke arbeid.

Traditioneel vooral mannelijke arbeid als sjouwen, mijnbouw, visserij, landbouw en zware industrie verdwijnt en maakt plaats voor meer dienstverlening en high tech. Meestal een verandering ten goede, maar het leven van veel mannen, hun gezinnen en hun identiteit was als het ware rond deze arbeid georganiseerd: soms heroïsch, soms uitputtend, soms domweg vreselijk. Er zijn veel veranderingen ten goede mogelijk, maar het gaat allemaal erg snel; de culturen rond mannelijkheid blijven soms achter; valse romantiek, regressie naar oude beelden, afzetten tegen anderen, compensatiegedrag of ronduit ontkenning, het is er allemaal.

3.1.2    Automatisering, complexe techniek

Meer automatisering en complexe techniek vragen om afstemming, fijnere motoriek, communicatie en zorgvuldige planning. Gevolgen van fouten (door riskant gedrag, verkeerde inschattingen, speculatie en korte termijn beleid) zijn groter en kostbaarder. Gesloten formats waarbinnen je moet handelen en gebrekkige mogelijkheden voor zelfsturing maken werk voor veel jongens onaantrekkelijk, maakt dat zij daarbinnen niet kunnen bewegen maar biedt ook sommigen juist de mogelijkheid over anderen te heersen.

3.1.3     Er is meer verbale communicatie, anticipatie en planning vereist.

Dit zijn vaardigheden die bij jongens zeker tot ontwikkeling komen, maar meestal later dan bij meisjes. Dit stelt eisen aan opvoeding en onderwijs. Onder ongunstige omstandigheden ontwikkelen zij deze kwaliteiten echter veel minder, met als gevolg gebrekkig taalgebruik, minder zelfreflectie en meer riskant gedrag.

3.1.4     Er wordt meer autonomie en zelfmanagement gevraagd

Het gaat hier o.a. om impulscontrole, zij het binnen vaak beperkende of gesloten formats. Jongens kunnen de hiervoor vereiste vaardigheden wel verwerven, maar doen dat niet vanzelf. Daarvoor moet je hun kwaliteiten – dat waar juist zij góed in zijn – hun dilemma’s en hun ontwikkelingsopgaven begrijpen om van daaruit ook nieuwe competenties tot ontwikkeling te brengen, en ook hun bijdrage aan een ándere en duurzame economie mogelijk te maken..

3.2  Het onderwijs is ingrijpend veranderd

(maar wat vraagt dat van jóngens..?) Zie ook: De ontwikkeling van jongens in het onderwijs, Woltring en van der Wateren (red.) 2019

3.2.1    Er staan minder mannen voor de klas

Vooral in het Primaire Onderwijs. Dit beïnvloedt ook de didactiek: mannen hanteren veelal een andere stijl dan vrouwen (dit komt bijv. tot uitdrukking in kortere en meer heldere taal, grotere risico-acceptatie en een andere, vaak paradoxale humor waardoor uitwegen zonder gezichtsverlies mogelijk worden). En met weinig mannen voor de klas of in kindercentra is er voor de jongens weinig sekserol-identificatie mogelijk. (Meisjes maken overigens ook te weinig nabije volwassen mannen mee hetgeen hun gebrekkige beeld van mannen weer beïnvloedt)

3.2.2    Er is meer nadruk gekomen op ‘talige’ ontwikkeling.

Deze eis komt voor veel jongens vaak iets te vroeg in hun ontwikkeling.

3.2.3    Er wordt eerder meer beroep op Executieve functies
In het onderwijs wordt te vroeg beroep gedaan op executieve functies die in de neurale ontwikkeling van jongens die – in interactie met de omgeving! – immers wat langzamer rijpen dan bij meisjes.
Denk hierbij aan evalueren van eigen gedrag , planning, zelf-management, gedrag van anderen begrijpen, empathie, planning voor de toekomst. Deze functies ontwikkelen zich wel, mits zij worden gestimuleerd en niet afgedwongen. Zeer genuanceerd hierover: Cognitief en non-cognitief presteren van jongens en meisjes in MBO en HBO (Jelle Jolles en Judith Keizer, Centrum Brein en Leren VU, Hoofdstuk 3 in ‘De jongens tegen de meisjes. Een onderzoek naar verklaringen voor verschillen in studiesucces van jongens en meisjes in mbo, hbo en wo’ Belfi, Levels en van der Velde, VU, Uni Maastricht, Uni Twente nov. 2015)

3.2.4    Minder aandacht voor grote motoriek.Er is weinig schoolzwemmen meer over en er zijn minder bevoegd gegeven lessen lichamelijke opvoeding. Niet L.O.-geschoolde docenten mijden risico’s en geven minder uitdagende L.O. Dit doet jongens gemakkelijk afhaken (‘kinderachtig!) en maakt de straat extra aantrekkelijk. Het schrijfonderwijs miskent het langzamer ontwikkelen van hun fijne motoriek waardoor veel jongens hun handschrift verpesten en een hekel aan schrijven krijgen. Geringe oefening van de grote motoriek leidt niet alleen tot dikkere kinderen, maar leidt tot een minder fysiek gefundeerd zelfbeeld, minder fysieke én mentale balans en onderstimulering van het  rekenvermogen en het ruimtelijk bewustzijn.

3.2.5   Risico-tolerantie en Experimenterend gedrag
Binnen het onderwijs is weinig ruimte voor aanvaardbare risico’s (waar jongens juist veel van leren). Er is in veel schooltypen weinig tolerantie voor experimenterend gedrag in en om de school. Duidelijke grenzen zijn natuurlijk hard nodig, maar ‘op maat’ en op onderdelen onderhandelbaar. Het gaat er om steeds te bezien welke grenzen zij zélf kunnen handhaven en welke nog niet. Te weinig grenzen leidt chaos, maar teveel grenzen leiden tot afhankelijkheid van externe grenzen, weinig leren, rebellie of wrok en zich terugtrekken.

3.2.6  Eigen verantwoordelijkheid en planning
Er is meer nadruk op eigen verantwoordelijkheid en planning (voor veel jongens telkens iets te vroeg)

3.2.7   Nadruk op ontwikkeling van meisjes
In het kader van vrouwenemancipatie is er – volkomen terecht! – gekeken naar hoe meisjes zich ontwikkelen. Weinig wetenschappers hebben zich echter bekommerd om de veranderde positie van jongens en de manier waarop zij zich ontwikkelen. (Vgl. ook de emancipatiemonitor; men zag dit ondanks waarschuwingen niet eerder aankomen; men keek er gewoon niet naar).

3.2.9  ‘Vrouwelijk format’?
Men kan zich afvragen of er niet langzaamaan een verborgen ‘vrouwelijk’ format is ontstaan (talig, veel reflectie-verslagen, planning, gehoorzaam, fijne motoriek, rustig). Niet of nauwelijks bewust, zeker ook geen ‘feministisch complot’ maar als resultante van een aantal onderwijshervormingen en arbeidsmarktbewegingen in de onderwijssector en tekortschietende interesse voor, of ergernis over jongens (en soms helaas ook wel een nauwelijks verhuld triomfalisme: “Zie de meiden lekker vooruitgaan….”).

3.2.10  Te vroeg te hoge verwachtingen
Denk hierbij bijvoorbeeld de planningseisen en andere zelfsturing in het competentiegericht onderwijs en het studiehuis.
Een houding van “Ze zouden inmiddels toch moeten weten of kunnen, …. “ komt vaak in plaats van de nodige nieuwsgierigheid: “Wéten ze al echt dat…? Kúnnen ze al…?”.  Het weten, de cognitieve ontwikkeling, mag dan vanaf 11 jaar al potentieel zeer hoog zijn – sommige 11-jarigen schrijven computerprogramma’s waar professionals ‘u’ tegen zeggen, maar wordt in de adolescentie vaak overruled door de hormonale en sociaal-emotionele ontwikkeling, terwijl de executieve functies nog lang niet zijn uitgerijpt. De identiteit (nu los van thuis) is nog niet voldoende sterk, de peergroup geeft daarin houvast en is dus tijdelijk erg belangrijk. Toepassing van de aanwezige kennis op hen zélf – cognitieve zelfcontrole, self management – komt juist het laatst in de rijping van de adolescent en jong volwassene, en dan bij jongens weer wat later dan bij meisjes. Dat kun je niet afdwingen, je kunt het wél uitdagen en helpen ontwikkelen. Sociaal-emotio­nele ontwikkeling (‘zelfmanagement en sociale vaardigheden’) komt overigens niet in plaats van cognitieve ontwikkeling en kennisverwerving. Kennis van de wereld, van taal, rekenen en alle informatie die de school kan bieden is hard nodig, maar kennis van eigen motieven en goed zelfbeheer is nodig voor de motivatie om andere kennis ook echt na te streven en zich eigen te maken.

3.3    De sekse-rollen zijn bijna overal ingrijpend veranderd

3.3.1    Huishouden versus werk buitenshuis.
Vroeger zorgden vrouwen voor huishouden en kinderen, mannen voor inkomen via betaalde arbeid. Gescheiden werelden, gescheiden culturen. Nu is de arbeidsmarkt gelukkig steeds meer open voor vrouwen, hun perspectief verbreedt zich: én kinderen én arbeid, maar daardoor zijn zij vaak dubbel belast. Mannen zijn in betaalde arbeid vaak eenzijdig overbelast. Je ziet jonge mannen soms denken: “Vrouwen kunnen én werken én kinderen krijgen, maar: What’s my special asset? What’s in it for me?”.  Wat is mijn unieke bijdrage? Jongens twijfelen over hun rol en krijgen ook lang niet altijd goede voorbeelden van volwassen mannen[1]. Sommigen krijgen het gevoel dat hun perspectief wordt afgepakt en dat zij andere dingen moeten gaan doen dan zij kunnen.

3.3.2    Vrouwen gaan meer werken, vaders doen wat meer thuis
De balans is nog niet gevonden. De opvoeding komt gemakkelijk in de knel als er geen hoogwaardige kindercentra zijn. Opvoedingsproblemen worden in economische modellen niet meegewogen maar worden op het bordje van thuis geschoven en goede kindercentra worden duurder…. Door het wat grilliger verloop van hun ontwikkeling, hun beweeglijkheid, en trial-and-error (‘zij leren met hun handjes’, ‘zitten werkelijk overal aan’) hebben veel jongetjes wat meer toezicht, dus tijd en aandacht nodig.  De term kinderopvang is overigens misplaatst; alsof (ouders) kinderen (laten) ‘vallen’ en zij moeten worden opgevangen. De tijd van de kinderbewaarplaatsen is voorbij. Zeker bij kleiner wordende gezinnen of één-oudergezinnen vormen kindercentra (KDV, BSO, e.d.) een eigen sociaal milieu waarin sociale vaardigheden worden opgedaan en waar wordt opgevoed.

3.3.3    Tegenstrijdige eisen
Jongens worden niet goed voorbereid op hun toekomstige sekserol die ook veel tegenstrijdigheden bevat: én sterk, stoer of ‘mannelijk’ in traditionele zin, én zacht, verzorgend. En dan wordt eerder moraliserend, af­dwingend en verwijtend naar hen opgetreden, dan dat zij steun en uitzicht krijgen op een andere ook voor hen meer gepaste taakverdeling. Natuurlijk gaan jongens dat ook zelf uitzoeken, maar wat steun hierbij zou niet misstaan.

3.3.4    Vaderschapsverlof
Het vaderschapsverlof is in Nederland nog slecht geregeld: het was 2 dagen, incl. de dag van de ge­boorte en 3 dagen onbetaald verlof; per januari 2019 is dat 5 dagen betaald verlof. Andere EU-landen kennen (véél) ruimere regelingen. Kort verlof leidt niet alleen tot zwaardere belasting van de jonge moeder, maar ook tot minder hechting van vaders aan hun kinderen, waardoor vaders minder gemakkelijk hun rol oppakken in de opvoeding en zich meer in hun werk opsluiten. E.e.a. leidt tot meer relationele ellende na het 1e kind, met als resultaat o.a. veel echtscheidingen. Jongens reageren hier dan in de regel weer scherper op dan meisjes (en dat leidt dan weer tot extra problemen in de puberteit).

3.4    Cultuurverschillen

Voor jongens met een andere dan een westerse culturele achtergrond zijn de veranderingen qua sekserollen extra groot. Waar jongens qua taalontwikkeling meestal wat later zijn dan meisjes (lees: ook qua reflectie, dat is im­mers deels ‘talig’ van karakter), speelt dit een extra grote rol bij allochtone jongens. Sociaal-economische en onderwijsachterstanden bij allochtone jongens kunnen zo ernstiger effecten opleveren.

Daarnaast spelen discriminatie of beeldvorming ook een rol (stages!). Dit kan reeds aanwezige latente wrok hevig en manifest maken. Bij allochtone jongens zie je dit extra sterk, zij voelen zich beroofd van hun (imaginaire) positie en leggen niet voor niets steeds nadruk op ‘Respect!’, terwijl zij zelf ook extreem kunnen discrimineren. Veel allochtone meisjes zien en pakken juist meer hun kansen; zij zien grote verbeteringen en meer eigen perspectieven in vergelijking met hun thuisculturen. Deze potentieel betere sekserol  is voor allochtone jongens veelal minder direct zichtbaar, de spanning met meisjes uit hun eigen cultuur veroorzaakt extra stress, waar zij steun en hulp bij nodig hebben, uit hun eigen kring, maar ook van anderen.

Als er veel binnen een kleine kring wordt getrouwd kunnen ontwikkelingsstoornissen en kleinere ‘-storinkjes’ tenslotte extra sterk voorkomen  (zie ook 4.2.4).

3.5    Het Medialandschap is ingrijpend veranderd.

3.5.1    Nieuwe media, internet
Het internet heeft de scene waarin jongens en meisjes zich ontwikkelen compleet veranderd en biedt behalve boeiende informatie en oefenmogelijkheden ook een ‘way out’ naar een kunstmatige wereld waarin geweld helpt, seks (virtueel) beschikbaar en via knoppen bereikbaar is, i.p.v. de echte wereld in te gaan, relaties op te bouwen, talenten & zwakten te ontdekken, te leren van fouten, etc.

Voortdurend bereikbaar willen zijn en interactie via sociale media leidt naast alle zegeningen ook de aandacht af, doet fors beslag op de hersencapaciteit en tast het concentratievermogen aan. Het gevolg o.a. hiervan is meer stress en burn-out bij jongeren.

3.5.3    Reclame
Jongens en meisjes worden zeer actief bewerkt door reclame (de jeugd vormt een aparte markt, waarop niet alleen een snelle consumptiecultuur maar o.a. ook vroege binding aan merken wordt beoogd). Mannelijke (en vrouwelijke) voorbeelden staan vaak véraf van hun eigen alledaagse werkelijkheid. Idolen geven vaak beroerde en soms domweg immorele voorbeelden. Snelle consumptie van voedsel en voortdurend wisselende aantrekkelijke spullen kunnen het gevoel van innerlijke leegte of nog niet vormgegeven wensen gaan compenseren.

3.6   Alcohol en drugs

Alcohol en drugs zijn massaal beschikbaar gekomen. Zij bieden zelfmedicatie bij stress en vluchtwegen als de draaglast te hoog wordt of lijkt. Verder tasten zij – al helemaal bij kinderen tot 16-18 jaar – de ontwikkeling van de hersens aan. Deze middelen zijn soms duur en creëren een grijze markt die alternatieve (sub)criminele leefstijlen biedt.

4 Verdere achtergronden van de problemen bij veel jongens

Aanleg; gezondheid; (on-)veilige hechting; opvoeding; kinderopvang; onderwijs; media; voorbeelden volwassen mannen; veiligheid; sekse-rol-identificatie; arbeidsmarkt.

4.1     Aanleg (het ruwe materiaal dat we tijdens opvoeding en verdere socialisatie bewerken)

4.1.1   Meisjes: XX, Jongens XY

De combinatie XY is ingewikkelder dan XX. Dit stelt jongens en hun opvoeders voor wat hogere eisen. (Buiten het bestek van deze tekst vallen andere XY combinaties, transgender, intersekse-identiteit e.d. Overigens een zeer belangrijk gebied. Ook de soms wat andere ontwikkeling en bejegening van homoseksuele jongens en lesbische meisjes is hier buiten beschouwing gelaten, zonder aan het belang daarvan te willen afdoen).

4.1.2     Jongens groeien iets onregelmatiger. Zij doen er zeker als we hen niet adequaat begeleiden – iets langer over voor ze zijn volgroeid en uitgebalanceerd (gerijpt).

4.1.3     Op sommige terreinen rijpen de meeste jongens wat eerder en sneller. O.a. grote motoriek, leren door iets letterlijk mee te maken, experimenteren, fantasie in spel gebruiken, visueel, m.n. grote en verre beelden)

Jongens zijn in de regel wat beweeglijker (via beweging jezelf in de wereld zetten en die zo bijkans letterlijk fysiek leren kennen met alle grenzen van dien).
Lijken hun visuele vermogens en ruimtelijke oriëntering eerder/sterker te ontwikkelen.
Jongens hebben een beduidend grotere impulsiviteit; zijn vaak ook sterk direct gemotiveerd en willen dat onmiddellijk (maar ook onbemiddeld) tot uitdrukking brengen. Haken naar spectaculaire effecten van hun eigen handelen; gevaar is ook aantrekkelijk voor hen en daagt hen uit.
Een kleine groep jongens is sterk impulsief en loopt grotere risico’s. Dit is van meet af aan waarneembaar, dus zij behoeven van meet af aan ook training in zelfkennis en zelfbeheer.
Jongens blijven wat langer in hun grote motoriek (schrijven komt gemiddeld wat later).
Ontwikkelen een grote fantasie (is ook abstractie vermogen).
Jongens leren (vgl. met meisjes) wat meer via trial & error: uitproberen, kijken waar het mis gaat en dáárvan leren.

4.1.4     Jongens rijpen daarentegen op een aantal andere gebieden gemiddeld weer iets trager:  Taal, actief en passief, ontwikkelt zich langzamer, evenals de ‘talige’ expressie van hun eigen emoties, gevoelens, fantasieën. ‘Inner speech’ is ook reflectie, dit komt wat langzamer op gang en het is voor hen met name lastiger om daarover te communiceren (zeker als de groepsdruk of andere controle een rol speelt).
.     Slechter horen. Vanaf de geboorte hebben jongens iets meer geluidsvolume nodig om goed te kunnen horen. Vanaf ongeveer 4 jaar ligt een deel van de jongens achter in het vermogen gesproken taal goed te ontcijferen en te begrijpen (dit komt later in hun ontwikkeling). Terwijl zij bezig zijn de ene zin te begrijpen, vaker er een beeld bij moeten zoeken, is de leerkracht/ouder vaak al bezig met de volgende. Zo raken veel jongens het spoor bijster. Deze achterstand wordt later versterkt door zelf aangerichte schade via te hard geluid van hun walkmans of andere geluidsbronnen.
.     Verbinding tussen emoties, gevoelens en taal. (Stotteren en ‘broddelen’ komt bij jongens veel meer voor; dit is overigens ook uitdrukking van stress – spanning op de spreekspieren en ademhaling – waardoor spreken wordt gehinderd of ze willen teveel tegelijk zeggen en kunnen dat nog niet goed ordenen). Sommige jongens ervaren dat taal zich tegen hen keert (“Je moet zeggen wat je deed en krijgt dan op je donder”), gaan taal mijden  en oefenen daarom niet in lastige communicatie.

4.1.5       Jongens staan – vgl. met meisjes – voor specifieke eigen ontwikkelingsopgaven:

  • Meer bewuste selfassessment, zelfsturing
  • Planning
  • Impulscontrole
  • Talige ontwikkeling, zelfreflectie
  • Fijne motoriek (schrijven!)

4.1.6       Onderwijs moet daar rekening mee houdenen er ook productief op inspelen (niet afdwingen, maar met voldoende uitdaging, ruimte en grenzen tot ontwikkeling brengen).

4.1.7       Jongens zonder impulsief en bewegelijk gedragEen (kleine?) groep jongens past minder in het beeld van impulsief en bewegelijk gedrag. Zij zijn vaak meer cognitief georiënteerd en worden vaak ondergewaardeerd (bijv. de ‘nerds’), zij worden gemakkelijk uitgestoten door de anderen (jongens én meisjes) en door leerkrachten soms te weinig gezien en gestimuleerd.

4.2    Gezondheid

4.2.1          Zwangerschapscomplicaties en perinatale sterfteBij mannelijke baby’s zijn er iets meer zwangerschapscomplicaties en treedt meer perinatale sterfte op.

4.2.2          KinderziektenTot 10 jaar hebben jongens meer (en vaak ook wat heviger) kinderziekten. Het Y-chromo­soom maakt dat zij geen meisje blijven maar jongetje worden. Testosteron is al in de foetus vanaf ongeveer 6 weken a.h.w. de regisseur van  de ontwikkeling van een mannelijk lichaam, maar ook van hun brein. Dat gaat met wat meer onregelmatigheden gepaard. Hun cel metabolisme is sneller en hun afweersysteem is zeker de eerste jaren gemiddeld wat zwakker.

4.2.3          Veiligheid & ongelukkenJongens hebben meer kleinere en grotere ongelukken. Remedie: in de gaten houden, zo nodig begrenzen maar géén ontwikkelingsruimte afpakken.

4.2.4          Ontwikkelingsstoornissen en voorbijgaande ‘-storinkjes’Bij jongens treden iets meer ontwikkelingsstoringen op, vooral in het autistische spectrum en qua impulsiviteit & ‘energiebeheer’. Dit moet serieus worden genomen maar men moet ook oppassen voor onterecht, overmatig of te vroeg labelen. Jongens hebben immers de eerste jaren ook iets meer voorbijgaande kleinere ‘ontwikkelingsstorinkjes’ (“XY moet nog stabiliseren”). Niet erg, ‘hoort erbij’, gaat over.  Vooral de drukkere jongens ‘moeten leren hun eigen paard te berijden’ Remedie: Iets meer aandacht, contact (!), duidelijke grenzen mét ontwikkelingsruimte, meer korte feedback). Niet overal autisme, ADHD e.d. van maken. Stotteren is bij veel jongens voorbijgaand van aard: onrust in het hoofd, veel tegelijk willen zeggen, stress, ademhaling gaat haperen, spieren rond stembanden gespannen et voilá!), bij meisjes veel minder (maar dan soms van diepgaander aard). Áls een storing eenmaal  deskundig is gediagnosticeerd[2] moet men er wel wat mee doen, en dan weer wél graag vroeg, voor het uitgebreide consequenties gaat krijgen!

4.3    Vroege hechting en sekse-rol-identificatie

4.3.1     Hechting aan de moederJongens hebben mogelijk reeds vanaf de geboorte iets meer moeite met zich te hechten aan iemand (dit is al zichtbaar in het al dan niet blijven aankijken van de moeder, jongens kijken al vroeg meer naar voorwerpen en de ruimte in). Zeer waarschijnlijk zijn onder de jongens en meisjes die thuis geen veilige gehechtheidsrelatie ontwikkelen, bij jóngens de externaliserende gedragsproblemen (agressie, extreem riskant gedrag, e.d.) in een later stadium veel groter.  Door onveilige gehechtheid in de relatie met voor hen belangrijke volwassenen ontstaat gemakkelijk een preoccupatie met veiligheid (en controle). Dit wordt maar al te vaak als ‘typisch mannelijk egoïsme’ gelabeld en zo in het kader van een emancipatiestrijd van vrouwen geplaatst, terwijl het in essentie (al vroegkinderlijk) ‘coping gedrag’ is: omgaan met stress.

4.3.2     Veilige gehechtheid aan de vaderDit is een langdurig verwaarloosd thema. Bijkans alle onderzoek naar gehechtheid ging over moeders. Inmiddels is duidelijk geworden (zie o.a. bij Tavecchio e.v.a.) dat een veilige gehechtheid aan de vader voor zowel jongens als meisjes betekent dat zij zich met meer gemak in de buitenwereld begeven. Zeer specifiek bij jongens zien we dat hun taalontwikkeling in interactie met de vader stukken beter wordt, met name ook hun innerlijk taalgebruik, reflectie, en dat zij minder onveilig gedrag gaan vertonen.

4.3.2     Gehechtheid in kinderdagverblijvenJongens reageren veel scherper op wisseling van leidsters in kinderdagverblijven. Veel jongens ontwikkelen onveilige gehechtheidsrelaties in kinderdagverblijven.

4.3.3     ‘Onveilig gehecht gedrag’Jongens ontwikkelen gemakkelijker ‘onveilig gehecht gedrag’. De daardoor bij hen ontstane preoccupatie met veiligheid (en controle) wordt maar al te vaak als ‘typisch mannelijk egoïsme’ gelabeld en zo in het kader van een emancipatiestrijd van vrouwen geplaatst, terwijl het in essentie (al vroegkinderlijk) ‘coping gedrag’ is: omgaan met stress.

4.3.4     Gebrek aan nabije mannelijke voorbeeldenEr zijn veel vrouwelijke maar te weinig positieve nabije mannelijke voorbeelden. (Jongens zijn in hun eigen ogen als het ware meer ‘niet-vrouw’ dan ‘wel-man’). Media e.d. vullen e.e.a. vaak karikaturaal in. Jongens kampen met veel kleine en grotere identiteitsproblemen (Switchen ‘Tussen branie en verlegenheid’)

4.3.5     EchtscheidingJongens reageren in de regel scherper dan meisjes op echtscheiding – m.n. tussen 7 en 11 jaar – en op een instabiel of tekortschietend thuismilieu. Meisjes meer internaliserend (o.a. depressie) en jongens meer externaliserend (agressie, soms gemaskeerde depressie)

4.4    Opvoeding

4.4.1     Vooral vrouwenDe opvoeding – met name in de alledaagse kleine en grote interacties – is nog vnl. in handen van vrouwen; zij doen het vaak prima, maar hebben vaak wat minder zicht op, en feeling voor de eigen aardigheden, kwaliteiten, beweeglust en nog te ontwikkelen vaardigheden van jongetjes en jongens. Aanwezige en actief betrokken vaders zijn van groot belang voor het welbevinden van zoons én dochters.

4.4.2     Lastig?Opvoeders, m.n. vrouwen, hebben vaak last van jongens, maar noemen hén lastig. Lastig is geen eigenschap van kinderen, maar beschrijft een taak voor opvoeders, vraagt vaardigheden die je kunt leren of je vraagt hulp als ‘t echt te zwaar is (Sommige jongens vergen inderdaad veel van hun begeleiders). Vrouwen hebben in de regel liever iets meer rust, reinheid en regelmaat of voorspelbaarheid. Dat zijn nu net niet zaken waarin jongens uitblinken; vooral het onvoorspelbare heeft voor hen juist een grote aantrekkingskracht. Na lang proberen te gehoorzamen sluiten sommige jongens zich af, dit leidt gemakkelijk tot een vicieuze cirkel.

4.4.3     Uitbarstingen in de puberteitAls jongens tot hun pakweg 10e jaar niet voldoende veilig hebben kunnen experimenteren met constructieve voorbeelden en feedback (= opvoeding) komen zij eenmaal puber geworden vaak tot heftige uitbarstingen (de dan nog zwakke eigen identiteit biedt weinig houvast voor goed zelf management). Dit komt bijv. flink tot uiting als er sprake is van echtscheiding in zijn jonge jaren. Hij past zich extra aan (moeder, zijn bron van veiligheid en warmte moet het goed gaan anders voelt hij zich zelf onveilig), experimenteert minder, leert zo ook minder en is zo niet voldoende opgewassen tegen de prikkels en grotere – en meer riskante – omgeving die dán een rol gaan spelen.

4.5    Kinderopvang

4.5.1     Vooral vrouwenIn kinderdagverblijven en de meeste buitenschoolse opvang werken bijna uitsluitend vrouwen. Zij doen erg hun best, maar zijn meer ’talig’, gebruiken meer mimiek, fijne motoriek, er zit in hun taal ook veel ‘tussen de regels’, ze zijn wat ordelijker, gespinsd op al wat gevaarlijk zou kúnnen worden en hebben net als meisjes een langere aandacht boog. Zij hebben veelal niet genoeg zicht op jongens en wat díe nodig hebben: ruimte, beweging, uitdaging, beetje gevaar, kortere taakjes en die langzaam langer en complexer laten worden, stukje bij beetje meer verantwoordelijkheid geven, niet te veel, en leren van wat er dán gebeurt. Meisjes voegen zich gemakkelijker (en zouden ook veel kunnen hebben aan wat meer uitdaging)

4.5.2.   Weinig mannenHet aantal mannen in kinderdagverblijven is zeer gering. Jarenlange inspanningen om dit aantal te vergroten (ook wens van de meeste kinderdagverblijven en koepels) werden ongedaan gemaakt door de misbruik affaires in o.a. Amsterdam. Opleidingen voor dit vak besteden erg weinig aandacht aan het aantrekken van mannen. Meer hierover elders op deze site

4.6     Onderwijs

(vg. Emancipatiemonitor 2008 e.v.) Zie ook par. 3.2. hierboven

4.6.1.    PO: Erg veel taal, minder ruimte voor grote motoriek, te weinig ruimte voor beweging, experiment, ‘hanteerbaar gevaar’ (daar leren juist jongens erg veel van); spanning, uitdaging.

4.6.2     PO: Veel vrouwen, minder zicht op die kwaliteiten waar juist jongens goed in zijn, meer ongeduld met jongens. Meer aandacht gaat naar jongens, maar veel vaker negatief.

4.6.3      PO: overmatige nadruk op meetbare reken- en taalscores miskent:
. grote verschillen in ontwikkelingstempo van verschillende vaardigheden zijn en per persoon
. dat rekenen en taal het toppuntje van de ijsberg zijn; ‘onder water’ zitten zelfbeeld, zelfvertrouwen, zelfmanagement, vertrouwen in anderen, motieven leren ontwarren, gehechtheid, etc. Je kunt ‘het topje’ niet ophogen zonder het onzichtbare deel te stimuleren. Dat gaat per kind verschillend.

4.6.3     Eind PO: jongens bij CITO-toets soms iets hoger dan meisjes, maar gemiddeld meer verwezen naar lager vervolgonderwijs wegens gedragsproblemen; er zijn meer jongens met ‘rugzakjes’; meer jongens doen geen CITO-toets (o.a. naar speciaal onderwijs, daar véél meer jongens dan meisjes).

4.6.5    Het studiehuis vraagt reflectie- en planningsvaardigheden die jongens vaak pas later ontwikkelen of alleen dán als de intrinsieke motivatie sterker is. (Meisjes gehoorzamen meer, ook als zij iets afwijzen, en trekken daarachter hun eigen plan.)

4.6.4    VMBO en VO: veel onnodige uitstroom naar lagere schoolniveaus of schooluitval. 6’jes cultuur bij jongens die wel op school blijven. HAVO 3 en 4 zijn berucht.

4.6.5.   HBO/WO: Inloting bij studies wordt problematisch, grote studie uitval, wisseling van studie, lagere scores. Jongens doen gemiddeld 10 maanden (!) langer over het HO.

4.7    Media, Internet

4.7.1    Games, internet, -tig zenders e.d. bieden naast toegang tot veel informatie en beelden idem zoveel uitwegen en een virtuele kunstmatige wereld waarin je je niet ‘real’ met anderen hoeft te engageren.

4.7.3.   Sociale media leiden naast alle zegeningen ook de aandacht af, doen fors beslag op de hersencapaciteit en tasten het concentratievermogen aan. Het gevolg o.a. hiervan is meer stress en burn-out bij jongeren

4.7.2    Presenteren veelal een fake-wereld waarin seks (wat voor…?!) en geweld een grote rol spelen (in veel films los je met geweld iets op; de werkelijkheid is weerbarstiger).

4.8    Veelal tekortschietende voorbeelden van volwassen mannen

4.8.1.    Veel bluf, uiterlijk vertoon, compensatiegedrag voor onvrede en afreageren op anderen (vgl. delen van het bedrijfsleven, media, wegverkeer, maar ook elders).

4.8.2.   Egoïstisch gedrag rond aandelen, banken, zelfverrijking, korte termijn belangen.

4.8.3.   Weinig directe aandacht voor zorg, opvoeding en toekomst voor hun kinderen (al ervaren zij hun werken/zorg voor inkomen wel als zorgen voor….).

4.8.4.   Zij bieden aan jongens weinig ‘nabije’ identificatie

4.9    Veiligheid

4.9.1          Jongens met een laag of zwak zelfbeeld en laag zelf management isoleren zich gemakkelijk, leggen moeizamer constructieve relaties en neigen ertoe problemen naar buiten af te reageren (‘externaliseren’). Dit kan gemakkelijk destructieve agressie worden (in plaats van constructieve agressie).
Meisjes worden eer­der verborgen agressief (in taal, mimiek, gedrag), voelen zich eerder hulpeloos, afhankelijk  en trekken zich gemiddeld eerder in zichzelf terug (‘internaliseren’). Hierbij kan ontstane boosheid en wrok zich tegen hen keren (complexer: zelfmutilatie via slecht lichaamsbeeld: extreem vermageren e.d.; in het uiterste geval: snijden) of zij worden gemakkelijk slachtoffer van anderen (extreem: pooierboys).

4.9.2          Meisjes komen bij problemen eerder terecht in de gezondheidszorg en hulpverlening (waar taal een belangrijke rol speelt).  Zij lijken meer ‘handelbaar’, maar dit is ook een meer ‘vrouwelijke sector’. Jongens worden bij problemen eerder gestraft, opgepakt, komen minder weg met taal, komen eerder in handen van politie/justitie. Straffen werkt (tenzij direct en gepast) echter vaak averechts: een vaak toch al laag zelfbeeld wordt versterkt, er ontstaat meer stress en opbouw van wrok. Detentie staat soms weer wel stoer in de peergroup. De gevangenis fungeert dan vaak als beroepsopleiding van criminaliteit. 90% van jongens die zijn ‘afgestraft’ (hele procedure doorlopen) heeft psychische problemen die vaak eerder werden gesignaleerd maar niet zijn aangepakt/behandeld.

4.9.3          Seksuele agressie tegen jongens wordt zwaar onder gerapporteerd (jongens zwijgen hier over; reële getallen zijn niet bekend; bekend is wel dat jongens dergelijke ervaringen pas ruim na hun adolescentie melden, er dus lang mee rondlopen en soms destructieve copingstrategieën ontwikkelen, naar zichzelf, maar soms ook naar anderen bijv. eigen misbruikend gedrag). Jongens spréken sowieso minder over negatieve ervaringen (schelden er meer op), vertalen dat eerder in kwaad gedrag (of trekken zich terug of ontwikkelen net als meisjes zelfdestructieve coping stijle
n).

5       Remedies

Er kan veel aan bestaande problemen worden gedaan, er zijn goede programma´s en aanzetten daartoe beschikbaar, maar dat moet echter wel worden opgepakt… Nederland loopt soms echt achter.

5.1   Meer mannen in de opvoeding, te beginnen bij langer verlof voor jonge vaders (elementaire hechting is basis voor latere opvoeding, zorg, ontlasting van de moeder, eigen rol, e.d.) maar ook in peuterspeelzalen, KDV, BSO (sport!) en opvoedingsondersteuning, waar verkeerde mannen natuurlijk wel moeten worden geweerd (zie mijn site, pagina aanbod, kinderopvang, e.v.)

5.2   Meer mannen in primair onderwijs (sekse-rol-identificatie, voorbeelden, vaak andere stijl)

5.3   PABO’s moeten echt meer aandacht gaan besteden aan sekseverschillen en die niet weg relativeren zoals nu nog vaak gebeurt. Aandacht voor differentiatie in de wijze van lesgeven met gevoel voor datgene wat juist jóngens nodig hebben is noodzakelijk.

5.4   PABO’s moeten meer mannelijke studenten aantrekken en ook binnen houden door een ook voor hen aantrekkelijk aanbod.

5.5   Scholing van m.n. vrouwelijk personeel in kindervoorzieningen, primair onderwijs en VMBO/VO in de verschillende manieren waarop jongens en meisjes opgroeien en leren.

5.6. Onderzoekers doen er goed aan meer te differentiëren naar mannelijke en vrouwelijke ontwikkeling, vooral met oog voor bredere en lange termijn samenhangen.

5.7   Mét jongens uitzoeken wat voor hen werkelijk betekenis, zin heeft, en aansluiting zoeken bij anderen, verbindingen maken (ook buiten internet en games, in de wérkelijke wereld).

5.8   Geen terugval naar vroeger (domweg meer structuur, minder reflectie, vrouwen half achter de aanrecht, mannen vooral hun carrière) maar na vrouwenemancipatie nu ook stappen voorwaarts voor jongens/mannen: gedeelde arbeid en zorg (voor jezelf, elkaar, volgende generatie en de wereld)

5.9   Meer beweging! Een werkelijk uitstekend voorbeeld is het programma Rots&Water: een psycho-fysieke methodiek, waarbij vanuit trots op eigen lijf en weerbaarheid, beweging wordt gewerkt aan mentale en sociale vaardigheden. Dit is een in Nederland ontwikkeld programma dat nota bene elders veel meer toepassing vindt (in NL komen nieuwe programma’s die ook eisen aan opleiding en training stellen, minder gemakkelijk de scholen binnen).

5.10   Een ander concreet voorbeeld: een nieuw type rij opleiding (vgl. het Europese HERMES programma waarbij we met jongeren, vooral ook jongens, via een specifiek soort coaching i.p.v. instructie, uitzoeken wat veilig rijden inhoudt. Zie mijn site, pagina aanbod, verkeer)

En zo is er nog heel veel meer mogelijk. Dit hoeft niet eens meer te kosten. Natuurlijk moet er aanvankelijk soms wel worden geïnvesteerd, maar er komt veel energie en geld vrij als we de energie van jongens en hun specifieke ontwikkelingsopgaven beter begrijpen en benutten. Er gaat nu veel talent verloren, docenten raken overspannen en veel geld gaat naar de oplossing of bestrijding van problemen die te lang konden uitgroeien. Er wordt veel geïnvesteerd in het onder de duim te houden of gevangen zetten van jongens die destructief zijn geworden. (Één jaar opname in een gesloten inrichting of intensieve jeugdzorg kost €150.000 tot 200.000, en het gaat dan echt om erg veel jongens. Als we maar een déél daarvan in een vroeger stadium signaleren, en goed behandelen, gewoon goed afgestemd onderwijs bieden en aan de ouders opvoedingsondersteuning geven, dan is er al veel gewonnen).

Al deze items vragen natuurlijk stuk voor stuk om nader uitwerking, precisering en nuancering. Zie o.a.diverse teksten op  deze site met praktische tips, achtergronden, bronnen en ook vele links naar anderen.

Lauk Woltring, Werken met jongens. Innovatie, advies, training en coaching    Update 13 oktober 2021

[1] Vraag een willekeurige vrouw naar haar gedachten over de positie van de vrouw en er komt een verhaal. Vraag je mannen, hoog of laag opgeleid, naar hun positie, en de velen murmelen iets vaags of defensiefs (‘Ik was ook wel eens af, doe heus wel wat in het huishouden’) of er komt wrok naar boven. Zij hebben vaak nog geen idee wat er allemaal aan het verschuiven is.

[2] Er wordt vaak op basis van te snelle en ondeskundige diagnose naar medicijnen als Ritalin gegrepen. (Wegens soms gunstige neveneffecten ook wel de ‘leerpil’ genoemd). Gebruiken waar echt nodig, maar pas op voor on­gunstige neveneffecten (afhankelijkheid, externe chemische regulering i.p.v. zelfregulering, latere bevattelijkheid voor drugs, etc.).